Leviticus 8

1) de klederen,

Versta, de heilige en priesterlijke klederen, welke God bevolen had te maken, Exod. 28:2, en naar dit bevel zijn gemaakt geweest, Exod. 39;1.

Ex 28.2

2) de zalfolie,

Hebreeuws, olie der zalving; alzo in het volgende. Zie van deze, Exod. 30:23,24,25, en Exod. 37:29.

Ex 30.23,24,25 37.29

3) des zondoffers,

Dat is, die tot een zondoffer geofferd moest zijn. Zie hiervan en van de volgende dingen, Exod. 29:1, enz.

Ex 29.1

4) korf van de ongezuurde [broden].

Waarin de ongezuurde of ongedesemde dingen zijn, die men aan God heeft geofferd.

5) de zaak,

Hebreeuws, het woord. Zie Gen. 20:10.

Ge 20.10

6) geboden heeft te doen.

Zie Exod. 29: en Exod. 30, en vergelijk die twee hoofdstukken met dit.

7) dat water.

Zie boven, Lev. 6:28, en onder, Lev. 8:11.

Le 6.28 8.11
8) hem

Namelijk A„ron.

9) den rok aan,

Zie van dit priesterlijk gewaad, Exod. 28:4.

Ex 28.4

10) den efod aan,

Zie van dit kleed, Exod. 28:4,6,7. Het was twee‰rlei: het ene, van den hogepriester, van kostelijke stof gemaakt, Exod. 28:6, waarvan hier gesproken wordt; het andere van linnen voor de andere priesters, de Levieten en de koningen, 1 Sam. 2:18, en 1 Sam. 22:18; 1 Kron. 15:27.

Ex 28.4,6,7,6 1Sa 2.18 22.18 1Ch 15.27
11) de Urim en de Thummim.

Zie van dezen Exod. 28:30. De woorden betekenen lichten en volmaaktheden, dingen die niet door enige kunsten der mensen zijn gemaakt geweest, maar door God aan Mozes gegeven, om die aan den heiligen borstlap te voegen.

Ex 28.30
12) boven zijn aangezicht

Hebreeuws, tegenover; vergelijk Exod. 28:37,38, en Exod. 29:6.

Ex 28.37,38 29.6

13) plaat,

Of, blad. Hebreeuws, de bloem van het goud.

14) de kroon der heiligheid,

Zo genoemd, omdat zij [zoals enigen schrijven] bijna als ene kroon gemaakt was. Zie wijders Exod. 29:6.

Ex 29.6
15) tabernakel, en al wat daarin was,

De tent der samenkomst.

16) heiligde ze.

Dat is, heeft dien afgezonderd tot een heilig gebruik. Alzo in Lev. 8:11,12, idem Gen. 2:3; Exod. 28:41, en Exod. 29:1; 2 Kron. 7:7; Jo‰l. 1:14.

Le 8.11,12 Ge 2.3 Ex 28.41 29.1 2Ch 7.7 Joe 1.14
17) wasvat en zijn voet,

Dat is, een vat, waarin de priesters, wanneer zij in den tabernakel gingen, hunne handen en voeten, mitsgaders het vlees der offeranden en het gereedschap, tot den godsdienst behorende, wiesen. Zie Exod. 30:18,19,20, en Exod. 40:7,30, en boven, Lev. 6:28.

Ex 30.18,19,20 40.7,30 Le 6.28
18) legden hun handen

Anders, steunden, of leunden met hunne handen op het hoofd, enz., alzo onder Lev. 8:18. Zie boven, Lev. 1:4.

Le 8.18 1.4
19) ontzondigde het altaar;

Dat is, zonderde hem af van het algemeen en onheilig gebruik. Alzo Exod. 29:36, en onder, Lev. 14:49.

Ex 29.36 Le 14.49

20) het bloed

Te weten, het andere, of overige van het bloed. Zie Exod. 29:12.

Ex 29.12

21) hetzelve verzoening te doen.

Dat is, om door deze offeranden dien tot een heilig gebruik bekwaam te maken, of, om op hem verzoening te doen; dat is, om daarop de offeranden der verzoening voor de mensen te offeren. Alzo ook Exod. 29:36.

Ex 29.36
22) aan het ingewand is,

Anders, op, over.

23) Hij deelde ook den ram

Zie boven, Lev. 1:6.

Le 1.6
24) met water;

Zie boven, Lev. 8:11.

Le 8.11

25) tot een liefelijken reuk,

Zie boven, Lev. 1:9, en Gen. 8:21.

Le 1.9 Ge 8.21
26) des vuloffers,

Hebreeuws, der vervullingen; dat is, met welke ramsofferande zij in hun priesterambt bevestigd werden. Zie boven, Lev. 7:37.

Le 7.37
27) lapje van A„rons rechteroor,

Versta, het tedere en weke van het onderste deel van het oor, anders genoemd het oorlapje, of oortipje.

28) dat bloed rondom op het altaar.

Te weten, het andere of overige bloed; alzo boven, Lev. 8:15.

Le 8.15
29) voor het aangezicht

Zie boven, Lev. 1:3.

Le 1.3

30) een geolieden broodkoek,

Hebreeuws, een koek van het brood der olie.

31) handen van A„ron,

Hebreeuws, palmen; en zo in het volgende.

32) beweegoffer,

Zie boven, Lev. 7:30.

Le 7.30
33) vulofferen

Hebreeuws, vervullingen; en zo in het volgende. Zie boven, Lev. 7:37.

Le 7.37
34) dele van den ram des vuloffers,

Welverstaande ten aanzien van dien tijd, toen het priesterschap eerst ingesteld werd en Mozes het ambt van een extraordinair priester bediende. Want daarna heeft hij dat niet meer gedaan, zich houdende bij de bediening van het politieke en profetische ambt, en zijne kinderen onder de gemene Levieten stellende.

35) hij heiligde Aaron,

Zie boven, Lev. 8:10.

Le 8.10
36) dat eten.

Te weten, het overige van het vlees en brood, dat in den korf is.

37) uw handen vullen.

Dat is, door zekere ceremoni‰n in uw priesterambt bevestigen. Zie boven, Lev. 7:37.

Le 7.37
38) wacht des HEEREN waarnemen,

Of, deze ordinantie des Heeren onderhouden. Versta, den schuldigen plicht der priesters in het waarnemen en onderhouden van al wat hun in den tabernakel te doen bevolen was, en bijzonder wat deze hunne wijding aanging. Vergelijk Num. 3:7,8, en Num. 9:19; 2 Kon. 11:5.

Nu 3.7,8 9.19 2Ki 11.5

39) opdat gij niet sterft;

Gelijk Nadab en Abihu naderhand wedervaren is, toen zij, tegen de ordinantie, vreemd vuur den Heere geofferd hebben.

40) door de dienst van Mozes geboden had.

Hebreeuws, door de hand van Mozes; dat is, door zijn dienst en beleid. Zie Exod. 4:13; alzo onder, Lev. 10:11; Num. 16:40; Joz. 14:2.

Ex 4.13 Le 10.11 Nu 16.40 Jos 14.2
Copyright information for DutKant